Theoretische toets Analyse van Bereidingen 19 januari 2001
Beantwoord de volgende 3 vragen en licht de antwoorden toe.
Raadpleeg de Bijlage.
Voor de beoordeling wegen alle deelvragen even zwaar.
Raadpleeg ook de uitwerking van dit tentamen.
Vraag 1.
Een apotheker neemt een mengvat met een centrale roerder voor het mengen van grotere hoeveelheden zalven en crèmes in gebruik. Om de efficiëntie van het mengproces te beoordelen neemt zij na afloop van het mengproces van een triamcinolonacetonidecrème op vier posities monsters uit de verkregen massa, te weten: midden boven, midden onder, aan de zijkant aan de bovenzijde en de zijkant aan de onderzijde. Op ieder van de vier verkregen monsters verricht zij zes analyses. De resultaten (in % van de gedeclareerde hoeveelheid) staan weergegeven in de navolgende tabel.
monster genomen midden boven |
monster genomen midden onder |
monster genomen zijkant boven |
monster genomen zijkant onder |
101.8 |
101.9 |
97.3 |
99.0 |
102.7 |
104.4 |
97.1 |
99.9 |
102.1 |
101.3 |
99.5 |
100.8 |
99.4 |
101.2 |
97.8 |
99.7 |
99.5 |
100.4 |
99.9 |
98.1 |
99.3 |
102.3 |
100.1 |
79.9 |
a. Is er bij dit onderzoek sprake van uitbijters ?
b. Bereken per monsterplaats het gemiddelde gehalte en de standaardafwijking
c. Ga na of er sprake is van significante (met een betrouwbaarheid van 95%) verschillen tussen de berekende gehalten op de vier monsterplaatsen.
Vraag 2.
Een apotheker wil voor kaliumsuppletie een kaliumdrank bereiden die minder onaangenaam smaakt. Hij vervangt daarom een deel van het kaliumchloride door kaliumgluconaat. Hij levert het mengsel van kaliumchloride en kaliumgluconaat in verdeelde porties af die na oplossen in water door de patient in gedeelten gespreid over de dag moeten worden ingenomen. Hij stelt de porties als volgt samen:
kaliumchloride 1 g
kaliumgluconaat 5 g
Geef aan op welke wijze in dit product het gehalte van ieder van de onderstaande bestanddelen afzonderlijk bepaald kan worden
a. kalium
b. chloride
c. gluconaat
Geef bij methoden die op chemische reacties berusten de reactievergelijkingen.
Vraag 3.
Naproxeen wordt toegepast in de vorm van een suspensie voor oraal gebruik. Voor het onderzoek is 100 g beschikbaar. Raadpleeg voor samenstelling de bijlage.
a. Wat is de eerste voorzorg die u bij de analyse van een suspensie voorafgaande aan iedere monstername moet nemen ?
b. Geef aan op welke wijze u het naproxeen voor een identificatie door middel van infraroodspectrometrie zou isoleren en geef expliciet aan welke voorzorgen u hierbij dient te nemen om een betrouwbaar spectrum te verkrijgen.
c. Geef aan op welke wijze u naproxeen in dit preparaat UV-spectrometrisch zou bepalen. Geef aan hoeveel van de suspensie u voor deze bepaling in bewerking zou nemen, hoe u de bewerking zou uitvoeren en welke extinctie u verwacht te meten.
d. Geef aan op welke wijze u naproxeen in dit preparaat via een zuur-base titratie zou kunnen bepalen. Geef aan hoeveel van de suspensie u voor deze bepaling in bewerking zou nemen, hoe u de bewerking zou uitvoeren en hoeveel ml titrans u verwacht te gebruiken.
e. U beschikt niet over gegevens over het chromatografisch gedrag van naproxeen op met octadecylgroepen gecoat silicagel. U zoekt daarom zelf een bruikbaar loopmiddel. Uw eerste analyse verricht u met een loopmiddel met 80% methanol waaraan 10 mM perchloorzuur is toegevoegd. U meet hierbij een capaciteitsfactor van 0,3. Welke capaciteitsfactor verwacht u bij gebruik van een loopmiddel met 60% methanol met 10 mM perchloorzuur ?
f. Geef aan hoe de retentie van naproxeen en van methyloxybenzoaat in dit systeem met de pH van het loopmiddel zouden varieren, wanneer u in plaats van een perchloorzuur bevattend loopmiddel een gebufferd loopmiddel zou gebruiken. Geef bij uw beantwoording grafisch het verband tussen de capaciteitsfactor en de pH weer.
Kaliumchloride
KCl
MR: 74.6
Kaliumgluconaat
MR: 234.2
Naproxeensuspensie
Samenstelling
naproxeen 25 g*) klaprozenstroop (sirupus rhoeados)
hypromellose 30 g
klaprozenstroop *) 400 g
methylparahydroxybenzoaatoplossing **) 4 ml
water tot 1000 g
klaprozensap (succus rhoeados) 370 g**) methylparahydroxybenzoaatoplossing
methylparahydroxybenzoaat 1 g
suiker 630 g
methylparahydroxybenzoaat 15 gNaproxeen
propyleenglycol tot 100 ml
Methylparahydroxybenzoaat
MR: 152.1
Wit, kristallijn poeder of kleurloze kristallen, zeer moeilijk oplosbaar in water, goed oplosbaar in ether, chloroform, alcohol en methanol.
pKa: 8.4
Specifieke extinctie in methanol bij 256 nm: 1063
UV-spectrum opgenomen in methanol, 0,1 M zoutzuur en 0,1 M natronloog.
16 januari 2001
Staf Farmaceutische Analyse 5e-jaar