Farmaceutische Analyse
Toets Analyse van Bereidingen 31 maart 2000
-
Tijd: 9.00-12.00 uur
-
Aantal vragen: 4
-
Schrijf op elk vel uw naam en studentnummer
-
Het gebruik van een niet-geannoteerde Binas is toegestaan
-
Relevante gegevens, statistische tabellen en formules zijn als bijlage
bijgevoegd
Geef bij elke vraag zonodig een berekening en verklaar altijd het antwoord,
ook al wordt dit niet expliciet aangegeven !
Succes !
Raadpleeg bij de beantwoording van deze vragen de bijlage.
Raadpleeg ook de uitwerking van dit tentamen.
Vraag 1
Twee apothekers verschillen van mening over de optimale methode
om naproxen in suppositoria te analyseren. De eerste apotheker geeft de
voorkeur aan voorschrift 1, de andere voelt meer voor voorschrift 2 (zie
voor de voorschriften bijlage 1). Zij besluiten daarom samen een vergelijkend
onderzoek te doen. Om de kosten van het bereiden uit te sparen gebruiken
zij als monsters suppositoria die door een fabrikant met een goede reputatie
vervaardigd zijn. De volgende uitkomsten worden gevonden:
Voorschrift 1
|
Voorschrift 2
|
237
|
254
|
246
|
258
|
246
|
249
|
221
|
255
|
247
|
260/center>
|
240
|
255
|
- Bereken per reeks de gemiddelden, de standaardafwijkingen
en de 95%-betrouwbaarheidsintervallen van de gemiddelden.
- Geef aan of de uitkomsten van voorschrift 1 en 2 significant
van elkaar verschillen (a = 0,05).
- Geef aan of de uitkomsten significant verschillen
van het door de fabrikant gedeclareerde gehalte van 250 mg (a
= 0,05).
- Op welke wijze kan men de juistheid van de toegepaste methoden vaststellen ? Zijn de hier vermelde resultaten daarvoor toereikend?
Vraag 2
- Hoe zou de retentie van naproxen en 2-naftylazijnzuur veranderen indien als mobiele fase i.p.v. het voorgeschreven loopmiddel,
een mengsel van een 0.5% oplossing van ijsazijn en methanol 1:1 gebruikt
zou worden ?.
- Welke stof heeft volgens u de hoogste capaciteitsfactor:
naproxen of 2-naftylazijnzuur ? Licht uw antwoord toe aan de hand van de
verschillen in functionele groepen.
- Wat is de functie van "solution (3)" bij voorschrift
1 ? Waarom zou hierbij 2-naftylazijnzuur gebruikt worden ?
- Schat het volume dat de zetpilmassa zal innemen indien
de zetpil 2,3 gram weegt. Dichtheid vet: 0.9 g/ml.
- Hoe groot is de systematische fout die gemaakt wordt
als de verdelingscoëfficient van naproxen tussen vetmassa en methanol
1,0 bedraagt ?
- Geef aan hoe u de volledigheid van de extractie zou
verifiëren en hoe u dit zou kunnen verbeteren.
Vraag 3
- Met welke systematische fout moet men rekening bij
de gehaltebepaling d.m.v. UV-absorptie van de opgeloste zetpillen ? Geef
aan hoe u het optreden van deze fout zou kunnen vaststellen.
- Verwacht u dat het UV-spectrum van naproxen in zuur
milieu erg verschilt van het spectrum in alkalisch milieu.?
- Bereken welke extinctie er bij de uitvoering van voorschrift
2 gemeten zou worden bij een golflengte van 263 nm. Welke fout is blijkbaar
in voorschrift 2 gemaakt ?
- Geef aan bij welke golflengte het beste gemeten kan
worden. Is dat bij 215 nm, 263.nm (zoals voorgeschreven is) of bij 331
nm.? Motiveer uw antwoord.
In bijlage 2 staat een voorschrift voor een klassieke
peritoneaalspoeling. In de ziekenhuisapotheek waar u stage loopt vraagt
men u de samenstelling van dit preparaat te controleren. U hebt hierbij
de beschikking over vergelijkbare apparatuur als op het practicum analyse
van bereidingen.
Vraag 4
Geef een nauwkeurige en eenvoudige methode om de volgende
bestanddelen kwantitatief te bepalen. Let daarbij op de beschikbare hoeveelheden.
- Het calciumchloride
- Het natriumwaterstofcarbonaat
- Het natriumchloride
- Schat de rotatie die gemeten wordt in een onverdunde
oplossing bij een weglengte van 20 cm. (Zie de gegevens van de grondstofmonografie
in bijlage 2).
- In het onderzoeksvoorschrift van glucose wordt bij
de rotatiemeting toevoeging van ammonia voorgeschreven. Wat is daarvan
de functie ? is een dergelijke toevoeging hier ook nodig ?
Bijlage
Bijlage I
Naproxen
UV-spectrum 212 (A'=469), 215 (A'=469), 263 (A'=224), 271
(A'=221), 317 (A'=77,8), 331 (A'=86,3)
pKa-value: 4.2
2-naphtylacetic acid
Voorschrift 1
Carry out the method for liquid chromatography,
using the following solutions.
Solution (1) is a 0.01% w/v solution of naproxen reference
standard in the mobile phase.
For solution (2) disperse ten suppositories in 500 ml
of methanol on a water bath for 40 minutes with the aid of ultrasound
and by swirling the flask. Cool at 5° for 1 hour, centrifuge and use
the clear, supernatant liquid; If the solution is still cloudy filter through
a suitable filter. To 5 ml of the filtrate add sufficient of the mobile
phase to produce a solution containing 0.01% w/v of naproxen.
Solution (3) contains 0.01% w/v each of naproxen reference
standard and 2-naphthylacetic acid in the mobile phase.
The chromatographic procedure may be carried out using
(a) a stainless steel column (length 20 cm, ø
4 mm) packed with octadecyl-coated silicalgel (RP18 is suitable),
(b) as the mobile phase with a flow rate of 2 ml per
minute a mixture of 1 volume of a 0.52% w/v solution of sodium acetate
,
adjusted to pH 5.8 using glacial acetic acid , and 1 volume of methanol
and
(c) a detection wavelength of 254 nm.
The assay is not valid unless the resolution factor
between the peaks due to naproxen and 2-naphthylacetic acid in the chromatogram
obtained with solution (3) is greater than 3.0.
Calculate the content of C14H14O3
using the declared content of C14H14O3
in the naproxen reference standard.
Voorschrift 2
Carry out the method for UV-spectrometry,
detection wavelength 263 nm, using the following solutions.
Prepare the sample solution bij dissolving ten suppositories
in 500 ml of chloroform by gentle warming and swirling the flask.
Cool and dilute to produce a solution containing 0.01% w/v of naproxen.
Prepare a reference solution of the official naproxen
reference standard in chloroform to produce a solution of the same
concentration.
Calculate the content of C14H14O3
using the declared content of C14H14O3
in the official naproxen reference standard.
Bijlage 2
Peritoneaalspoeling
Watervrij calciumchloride |
138 mg
|
Natriumwaterstofcarbonaat |
2,5 g
|
Natriumchloride |
5,85 g
|
Watervrije glucose |
20 g
|
Water tot |
1000 ml
|
Watervrij calciumchloride MR: 111.0
Natriumchloride: MR: 58,44
Natriumwaterstofcarbonaat: MR: 81.4
Anhydrous Glucose
C6H12O6 MR: 180.2
Specific optical rotation (2.2.7 ). Dissolve
10.0 g in 80 ml of water R, add 0.2 ml of dilute ammonia R1 ,
allow to stand for 30 min and dilute to 100.0 ml with water R. The
specific optical rotation is 52.5° to 53.3°, calculated with reference
to the anhydrous substance.
Farmaceutische Analyse 5e-jaar|
31 maart 2000
Staf Farmaceutische Analyse 5e-jaar