Vraag 1
Identification
Reactie C vertoont de kenmerken van een grensreactie.a. Op welke soort deeltjes is dit een test?
In (salpeter)zuur milieu geeft zilvernitraat met halogeniden en thiocyanaat een neerslag. De grondstof tetracycline mag slechts een geringe hoeveelheid aan bv. chloriden bevatten.b. Waarom staat deze test hier onder identificatie?
Deze grensreactie staat bij de identiteitsreacties omdat men verwisseling met de grondstof oxytetracycline hydrochloride wil uitsluiten. Het antwoord: 'uitsluiten van hydrobromide' of zelfs van hydrojodide is uiteraard ook goed.
Vraag 2
Absorbance
Tussen welke grenzen moet de te meten extinctie (golflengte 353 nm, weglengte 1 cm) hier liggen voor een oxytetracyclinemonster dat aan alle eisen voldoet en 5,0% water bevat? De concentratie van de meetoplossing is 0,00200 g /100 ml aan de waterhoudende grondstof, dus 0,00190 g/ 100 ml aan watervrije stof. De begrenzing van de meetextincties is dan van 290 * 0,00190 tot 310 * 0,00190 dus van 0,551 tot 0,589. (Immers, Esp is de E van een oplossing van 1% m/v.)
Vraag 3
Related substances
Bij het redigeren van de tekst van deze test hebben de opstellers van de monografie een vergissing begaan. Geef aan op welke plaats er iets tussen haakjes (..) ontbreekt, en wat daar dan had moeten staan. Uit de tekst van related substances moeten we begrijpen dat a) de vlekken op de hoogte van de referenties 4-epi-oxytetracycline en tetracycline begrensd worden door vergelijking met die referentievlekken, en b) dat andere nevenvlekken apart begrensd worden door vergelijking met de 4-epioxytetracycline referentie. De grensconcentratie aan 4-oxytetracycline wordt wel vermeld (0.5 per cent), de begrenzing voor tetracycline ontbreekt. Dit is des te pijnlijker omdat er in referentieoplossing (e) 4x zoveel tetracycline zit dan 4-epioxytetracycline. De eerste vermelding had dus moeten luiden: "0.5 respectievelijk 2,0 %". De fout is inmiddels rechtgezet in het Supplement 2000 van Ph. Eur.
Vraag 4
Heavy metals
Hier is het getal tussen haakjes vervangen door #. Geef de waarde ervan aan. Er wordt uitgegaan van 0,5 g grondstof, waarvan de zware metalen uiteindelijk terecht komen in 20 ml van de oplossing waaruit er 12 wordt genomen voor de testoplossing en 2 ml voor de referentieoplossing. In 10 ml testoplossing (dus overeenkomend met 0,25 g grondstof) mag evenveel zware metalen zitten als in de vergelijkingsoplossing, waarin de helft gaat van de 25 microgram lood die voor de standaard is gebruikt.
Dat is dan 12,5 microgram per 0,25 gram grondstof, of 12,5/0,25 = 50 ppm, berekend als lood. Dus: # = 50.
Vraag 5
Water
Als oplosmiddel voor het bij deze semi-micro bepaling van water gebruikte reagens, joodzwaveligzuur, wordt pyridine voorgeschreven. Volgens 2.5.12 mag dit reagens vervangen worden door commercieel verkrijgbare reagentia met een andere samenstelling (bv. vervanging van het onwelriekende oplosmiddel). Er moet dan wel aan een essentiële voorwaarde worden voldaan. Welke voorwaarde is dat? Schot voor open doel! In het algemeen kan men 'ontheffing' (van de bevoegde autoriteit) krijgen van een voorgeschreven methode als men bij validatie van de alternatieve methode heeft aangetoond dat deze methode minstens even goede resultaten oplevert. In de tekst van 2.5.12 wordt dit nog eens nadrukkelijk herhaald daar waar geschreven wordt dat commercieel verkrijgbare reagentia met een andere samenstelling ook zijn toegestaan.
Vraag 6
(Weegtoestellen)
Beschikbaar: A, een analytische balans waarmee men nog tienden van milligrammen kan aflezen; B, een bovenweger die de grammen weergeeft tot twee cijfers achter de komma; C. een torsiebalans waarmee men enkele milligrammen kan afwegen met een nauwkeurigheid van ca 10%; D. een kleine spatel. Welk van bovenstaande hulpmiddelen moet men op z�n minst gebruiken voor het afwegen van het monster t.b.v. a. Identificatietest B
b. De absorbance test
c. De test op heavy metals
d. De sulphated ash test
NB. Hier slechts een keuze maken. Toelichting niet nodig.
Er wordt gevraagd naar wel weegtoestel men op z'n minst moet gebruiken, dus mag men zich er niet af maken met de mededeling: 'analytische balans is altijd goed'.
a. Voor de 2 mg stof die nodig is voor identificatietest B is de torsiebalans (C) voldoende.
b. Voor de extinctietest moet worden gewogen (20,0 mg) met de analytische balans (A).
c .Voor de test op zware metalen (0,5 g) is de bovenweger (B) voldoende.
d. Voor de sulfaatas (2,0 g) is het antwoord ook: bovenweger (B), want men moet zich niet laten afleiden door het feit dat leeggewicht en eindgewicht van de kroes natuurlijk met de analytische balans moeten worden vastgesteld.
Vraag 7
Assay
a. Waarom wordt er in het loopmiddel voor de HPLC bepaling natriumedetaat gebruikt?
Natriumedetaat herkennen we als de complexvormer die ook voor de kwantificering van metaalionen wordt gebruikt. Het is klaarblijkelijk nodig om eventueel aanwezige metaalionen (verontreiniging in de oplossing of afkomstig van de kolom) te compexeren. Zouden die anders kunnen storen? Vast wel! Kijk maar eens naar de structuurformule van oxytetracycline. Mogelijkheid tot complexvorming te over. (Men moet deze antibiotica immers ook nooit met melk innemen.)b. Waarom wordt hier, net als trouwens in veel andere monografieën, als detectiegolflengte 254 nm voorgeschreven?
Dat 254 nm in veel voorschriften de favoriete detectiegolflengte is heeft deels een historische achtergrond. Het is namelijk de golflengte van een sterke emissielijn van kwiklamp, die veel gebruikt werd voordat de continu instelbare monochromatoren in zwang raakten. Het is echter tevens de golflengte die ook door fenylgroepen , de chromoforen met de geringste specifieke extinctie, wordt geabsorbeerd. Men kan zich dus aan 254 nm 'nooit een buil vallen', omdat de kans dus groot is dat een stof daar op z'n minste een (geringe) absorptie vertoont.
Vraag 8
Assay (vervolg)
a. Bereken het gehalte aan oxytetracycline en geef aan of de grondstof in dit opzicht voldoet aan de eisen.
Voor de gehaltebepaling rekenen we hier gemakshalve met de in bewerking genomen hoeveelheden (mg) stof, want de eindvolumina zijn telkens dezelfde.
Ref (1) geeft per mg een oppervlak van 216619/20,3 = 10671. Voor ref (2) wordt dit 212531/19,9 = 10680. Goede duplo's, dus werken met het gemiddelde van 10675.
Voor M1 wordt het gehalte dan 203721 * 100 / (10675 * 20,7 * 0,95) = 97,0%.
Evenzo voor M2: 198998 / (10675 * 20,2 * 0,95) = 96,7%.
Goede duplo's, dus middelen. Uitkomst van de bepaling is 96,9%.
Belangrijk: Hoeveel water bevat de gebruikte referentiestof? Bovenstaande berekening geldt slechts als aangenomen wordt dat de referentiestof watervrij is. Daarover moet toch wel een opmerking gemaakt worden!b. Geef ook aan of aan de eis voor verwante verbindingen wordt voldaan.
We halen uit de eerste tabel de informatie over de retentietijden: oxytetracycline ca. 296 s, epi-oxytetracycline ca. 283 s, tetracycline ca. 314 s.
Het oppervlak van de piek in het chromatogram van epi-oxytetracycline (tweede tabel) mag niet groter zijn dan de bijbehorende piek in het chromatogram van testoplossing (e). Aangezien de overschrijding ruwweg hier een factor 2 is (2052 t.o. 1024) heeft het geen zin om nog te corrigeren voor de exact afgewogen hoeveelheden: voldoet toch al niet. Dat het oppervlak van de tetracyclinepiek in het testchromatogram (196) ver onder de (4103) en dat van de 'piek op de staart' (2001) onder de waarde van 4 x 1024 blijft is dan van geen belang meer: afgekeurd.
Vraag 9
Impurities
Behalve de impurities A t/m C uit de monografie kunnen we ons nog de anhydroverbinding D (zie bijlage) voorstellen als verontreiniging.
a. Bij welke zuiverheidstest(s) zal verontreiniging C zijn aanwezigheid verraden?
b. Bij welke zuiverheidstest(s) zal verontreiniging D zijn aanwezigheid verraden?
Het is, gezien de tekst van related substances, waarschijnlijk dat verontreiniging C de stof is die in het chromatogram van de testoplossing op de staart van de hoofdpiek zit.Verontreiniging D heeft een structuur die afwijkt van die van A, B, C en oxytetracycline, zodat we niet op voorhand kunnen voorspellen of en waar deze zich ergens in het chromatogram zou manifesteren. Verbinding D zal dus mogelijk bij deze test opgespoord kunnen worden. Zeker is dat er in D een veel grotere chromofoor aanwezig is als in de andere genoemde stoffen. Het naftaleen-systeem met de HO-groep en de -C=O groep zal bijdragen aan de extinctie bij 353 nm die bij absorbance gemeten wordt. Dat deze chromofoor ook zal bijdragen aan de extinctie bij 430 nm van light-absorbing impurities is minder waarschijnlijk. Aangezien hier geen spectrale gegevens bekend zijn, mogen we het niet geheel uitsluiten. De verontreinigingen hebben vast een andere optische rotatie dan oxytetracycline, doch het is niet waarschijnlijk dat de aanwezigheid van 1% ervan, gezien de breedte van het in de test specific optical rotation gegeven begrenzingsgebied, zal leiden tot 'grensoverschrijding'.
Aan deze uitwerkingen kunnen geen rechten worden ontleend
Farmaceutische Analyse 5e-jaar |
1 december 1999
Staf Farmaceutische Analyse 5e-jaar