Universiteit Utrecht
Faculteit Farmacie


Farmaceutische Analyse

Voorlopige Uitwerking toets Grondstoffenonderzoek 2 mei 2000

DEFINITION/CHARACTERS

1. Bij de eigenschappen van warfarine natrium staat dat de stof erg hygroscopisch is. Het is dan ook moeilijk om de stof �droog� te houden, reden waarom er flink wat meer water wordt toegestaan dan in het clathraat; dat laatste is dan ook niet hygroscopisch.

IDENTIFICATION, Test B.

2. Na aanzuren is het onoplosbare warfarine ontstaan (noem dit liever niet het geprotoneerde warfarinenatrium dit lijkt te impliceren dat het een lading heeft, terwijl het natuurlijk gewoon neutraal is), waarvan we na isoleren en drogen het IR-spectrum opnemen. Het filtraat is een oplossing van natriumchloride, zoutzuur en natuurlijk het 2-propanol.

TESTS

pH.

3. Warfarine is een zwak zuur (pKa = 5,0). Zouten van een zwak zuur en een sterke base (hier NaOH) zijn altijd (zwak) alkalisch. Werken met koolzuurvrij water is juist in zo�n geval erg belangrijk omdat de invloed op de uiteindelijke pH erg groot is. (Bij sterker alkalische stoffen is een beetje koolzuur van minder belang voor de pH.)

Related substances. (10 pt)

4. Referentieoplossing (a) is een 1:200 verdunning van testoplossing (b) die op zijn beurt weer een 1:5 verdunning is van testoplossing (a). Totaal 1:1000, dus op de plaats van # moet staan: 0,1 (%).

5. Er wordt met behulp van referentieoplossing (c) gekeken of het DLC-systeem wel aan de eisen voldoet t.a.v. de scheiding (system suitability test). (Afhankelijk van de kwaliteit van de DLC-platen kan er hier wel eens verschil optreden in scheidingsprestaties.)

Phenolic ketones. (15 pt)

6. Van verbindingen met fenolische OH-groepen is bekend dat het UV-spectrum een alkalische shift vertoont: het absorptiemaximum ligt in alkalisch milieu enkele tientallen nm hoger in het golflengtegebied. Door een alkalisch milieu te gebruiken en zo �hoog� mogelijk in het golflengtegebied te werken zijn we zo ver mogelijk verwijderd van de eigen absorptie van de hoofdcomponent.

7. De testoplossing mag een extinctie hebben van 0,2, overeenkomend met 0,2/32 g van de genoemde verontreiniging per 100 ml. De testoplossing bevat 12,5 g van de grondstof per 100 ml. Toegestane hoeveelheid van de verontreiniging dus 0,2*100/(32*12,5) = 0,05%.

2-propanol.

8. Van testoplossing (a) is de concentratie niet van belang; de oplossing dient er slechts toe om te bepalen welke van de beide pieken in testoplossing (b) en in referentieoplossing bij 2-propanol hoort. Voor de berekening moeten we werken met het quotienten van het piekoppervlak van testoplossing (b) en de inwendige standaard (22487/18999 = 1,184), resp. van referentieoplossing en inwendige standaard (23675/20202 = 1,172). Let er op dat gewerkt moet worden met het gewicht van de referentie 2-propanol. De concentratie van de referentieoplossing rekenen we om tot 0,5*0,785 / 10 = 0,03925 g /10 ml.

We berekenen nu een gehalte van 1,184*0,03925*100 / (1,172*0,4974) = 7,98%. Afronden tot 8,0%. Voldoet dus.

Diegene die opmerken dat er eigenlijk in duplo gewerkt had moeten worden, het is tenslotte een gehaltebepaling, hebben gelijk. Het ging er hier om na te gaan of mensen het correct uit kunnen rekenen, als ze dit in enkelvoud kunnen, zal het bij de duplo ook vast lukken, op deze manier scheelt het onnodig schrijfwerk en dus tentamentijd

Water.

9. Bij drogen zou ook 2-propanol verdwijnen, zodat we geen beeld van het watergehalte zouden krijgen.

10. Berekening titer KF-titrans: 83,2*36/(5,64*126,1) = 4,21 mg H2O/ml resp. 77,7*36/(4,79*126,1) = 4,63 mg H2O/ml. Gemiddeld 4,42 mg/ml.

In 2500 mg grondstof mag, oppervlakkig gezien, 2,5 mg water zitten, overeenkomend met 2,5/4,42 = 0,57 ml KF-titrans. (Een goed antwoord.) Echter, wanneer er 3,74 mg water in gezeten zou hebben (wat overeenkomt met 0,1499999%) was de berekening na afronding ook nog juist op 0,1% uitgekomen. Dat komt neer op 3,74/4,42 = 0,85 ml KF-titrans. (Het beste antwoord, voor scherpslijpers.)

CASUS

11.
  1. Voldoet aan de eis.
  2. De pH ronden we af tot 8,5: voldoet.
  3. De test is geldig omdat de referentievlek duidelijk te zien is, (immers: beter dan de nevenvlek). Voldoet dus.
  4. We zien zonder het uit te rekenen ook zo wel dat bij de extinctie (ook) 0,03 was geweest als we uitgegaan waren van 1,25 g grondstof. Voldoet uiteraard.
  5. Het gehalte aan 2-propanol komt, gemiddeld en afgerond, uit op 8,3% (met een fout van ~1%, dit is zeer acceptabel voor een GC bepaling). Voldoet.
  6. Het watergehalte komt, gemiddeld en afgerond, uit op 0,1%. Hoewel de duplo's matig zijn (wat vaker voorkomt voor een KF-bepaling), kan toch met zekerheid worden gezegd dat de grondstof voldoet. Beide waardes liggen namelijk onder de eis.
  7. Formule voor gehaltebepaling: (extinctie x 1000 x 100 x 100) / (431 x afgewogen milligrammen x 0,91675). Hierin staan in de teller factoren 1000 voor overgang van g (in definitie van specifieke extinctie) naar mg, 100 voor verdunning en 100 voor percentage. De factor 0,91675 is (100-0,075-8,25)/100, zijnde de correctie voor de gehaltes aan water en 2-propanol. Invullen van de gegevens levert duplo�s op van 98,52 en 97,44%. Dit levert een probleem op. De gemiddelde uitkomst is weliswaar na afronding 98,0% (= ondergrens), doch de duplo�s zijn niet geweldig en vooral: één van beide waarden valt buiten de grenzen. Het is dus verstandig om hier de uitkomst te verwerpen en de gehaltebepaling over te doen.

Als het resultaat van de �herkeuring� op gehalte vervolgens wel bevredigend is (duplo�s dichter bij elkaar en binnen de grenzen) kan de grondstof worden goedgekeurd, want verder voldoet de stof aan alle eisen.

Aan deze uitwerkingen kunnen geen rechten worden ontleend


Farmaceutische Analyse 5e-jaar |

2 mei 2000
Staf Farmaceutische Analyse 5e-jaar