Universiteit Utrecht Faculteit Farmacie


Farmaceutische Analyse

Uitwerkingen toets Analyse van Bereidingen 12 augustus 1999


Vraag 1 en 2

Cellulose is in bijna alle oplosmiddelen onoplosbaar en stoort de extracties niet.
Stap 1: Droge extractie met ether. Het pentazocineHCl is niet oplosbaar in ether, acetylsalicylzuur wel. Vervolgens dient de etherlaag drooggedampt te worden, liefst bij lage temperatuur i.v.m. ontleding van het acetylsalicylzuur.
Stap 2: Extractie met water (gebufferd op pH 9.25)/chloroform. Bij deze pH is de stikstof niet meer geprotoneerd, de fenol wordt echter nog niet gedeprotoneerd, zodat het molecuul ongeladen is. Het ongeladen pentazocine zal naar de chloroformlaag gaan. Vervolgens dient de chloroformlaag drooggedampt te worden.

Vraag 3

De chromofoor van beide verbindingen bestaat uit een fenylkern met een zuurstof. De aanwezigheid van 1 of 2 zuurstoffenatomen aan de ring zal nauwelijks verschil in spectrum opleveren. Het grootste verschil is dat codeine geen pH-shift vertoont in alkalisch milieu, en pentazocine wel. De fenolgroep zal bij pH>10 deprotoneren, waardoor de chromofoor verandert. Met de methoxygroep in codeine is dit niet mogelijk.

Vraag 4

Pentazocine HCl heeft twee pKa's. Die van de amine-groep bedraagt 8,5 en die van de fenolgroep 10.0. Aangezien beide groepen in de geprotoneerde vorm bestaan, kunnen deze niet meer met een zuur reageren. Ook het chloride-ion is in watervrij azijnzuur een te zwakke base om te titreren met perchloorzuur.

Vraag 5

De pKa van acetylsalicylzuur is 3,5. Dit is laag genoeg om naast het pentazocine getitreerd te worden, (het verschil is groter dan 4 eenheden). Het eindpunt zal zowel met een geschikte indicator als potentiometrisch te bepalen zijn. De ontleding van de esterverbinding speelt nauwelijks een rol, omdat pas na het eindpunt het titratiemilieu alkalisch wordt.

Vraag 6

Voordelen afzonderlijke zetpillen

Nadelen afzonderlijke zetpillen Het bepalen van afzonderlijke zetpillen heeft de voorkeur, omdat het praktisch gezien zeer moeilijjk is om een homogeen mengmonster te maken. Alle voordelen die een mengmosnter oplevert, worden daarmee te niet gedaan.

Vraag 7

De "dicycloverine HCl oral solution" bevat naast de werkzame stof ook nog een geschikt smakende basis. Ongeladen stoffen uit deze basis die de identiteitsbepaling mogelijk kunnen storen, worden naar de organische fase geextraheerd.

Vraag 8

Het dicycloverine HCl is een zeer apolaire stof (twee cyclohexaan-ringen). In geladen vorm heeft deze stof dus sterk de neiging om als ion-paar naar de organische fase te gaan. In sterk zoutzuur milieu zal het chloride-ion als tegenion meegaan.

Vraag 9

Zie ook het antwoord op 8. Bij de gehaltebepaling zal het natriumdodecylsulfaat als ionpaarvormer optreden. Vergelijk de bepaling met een DOSS-titratie.

Vraag 10

In ongeladen vorm is het DMG geel gekleurd, in geprotoneerde vorm rood. Voor het e.p. is de chloroformlaag geel, het DMG is dus ongeladen en zit in de chloroformlaag. Na het e.p. is de chloroformlaag rood, het DMG is hier dus geprotoneerd en zal als zit als ionpaar met het natriumdodecylsulfaat in de chloroformlaag. De basis is de volgende vergelijking:
DMG (geel) + H+ -> DMG-H+ (rood)
DMG = dimethylgeel

Voor het eindpunt is de chloroformlaag geel, want het ongeladen DMG is hierin opgelost. Na het eindpunt zal het DMG-H+ als ionpaar met het natriumdodecylsulfaat naar de chloroformlaag worden geextraheerd en deze verandert naar rood.

Vraag 11

Er wordt gevraagd naar de juistheid van de methodes. Met andere woorden: er moet worden onderzocht of de gevonden waarde ver genoeg van de werkelijke waarde af ligt om met 95% betrouwbaarheid te zeggen dat de methode een afwijkend gehalte weergeeft. Bereken eerst of er een uitbijter tussen de meetwaarden zit:
Q-toets toepassen: ni - ni - 1 / ni - n1
Betrouwbaarheid is 95%, 2-zijdig
GLC-bepaling: (117-104)/(117-95) = 0.59
de kritieke waarde voor n = 6 metingen is 0,56.
Het getal 117 is een uitbijter en wordt uit de meetreeks verworpen. De HPLC-methode bevat geen uitbijters.

Volgens de toetsingsprocedure:

  1. Verschilt de uitkomst van de HPLC-methode significant van de werkelijke waarde? De toetsing is ongepaard, want er wordt vergeleken met een bekende waarde
    H0: xgemiddeld= 0
    H1: xgemiddeld¹ 0
  2. ongepaard toetsen
    t = | xgem.- 99.7 | / (s / Ö n)
  3. Er is gekozen voor de standaardwaarde van 95%. Aangezien er geen aanwijzing is te geloven dat de HPLC-methode altijd een te hoge of een te lage waarde oplevert, wordt er tweezijdig getoets. �a = 0,025
  4. xgem = 99.8, s = 1.47, n = 6
    t = 0.22
    Het 95% betrouwbaarheidsinterval loopt dus van 98.3 tot 101.4
  5. t5; 0,025 = 2,57
  6. met 95% betrouwbaarheid kan de hypothese, dat het gemiddelde gehalte bepaald volgens de HPLC-methode gelijk is aan het werkelijke gehalte (=juist), niet worden verworpen

Volgens de toetsingsprocedure:

  1. Verschilt de uitkomst van de GLC-methode significant van de werkelijke waarde? De toetsing is ongepaard, want er wordt vergeleken met een bekende waarde
    H0: xgemiddeld= 0
    H1: xgemiddeld¹ 0
  2. ongepaard toetsen
    t = | xgem.- 99.7 | / (s / Ö n)
  3. Er is gekozen voor de standaardwaarde van 95%. Aangezien er geen aanwijzing is te geloven dat de GLC-methode altijd een te hoge of een te lage waarde oplevert, wordt er tweezijdig getoets. �a = 0,025
  4. xgem = 100.6, s = 3.65, n = 5
    t = 0.55
    Het 95% betrouwbaarheidsinterval loopt dus van 96.1 tot 105.1
  5. t4; 0,025 = 2,78
  6. met 95% betrouwbaarheid kan de hypothese, dat het gemiddelde gehalte bepaald volgens de GLC-methode gelijk is aan het werkelijke gehalte (=juist), niet worden verworpen

Vraag 12

De herhaalbaarheid wordt uitgedrukt in de standaarddeviatie. Er moeten dus spreidingen met elkaar worden vergeleken.
Volgens de toetsingsprocedure:

  1. Verschilt de variantie in de uitkomst van de HPLC-methode significant van de variantie in de GLC-bepaling?
    H0: sHPLC2= sGLC2
    H1: sHPLC2¹ sGLC2
  2. F-toets
    F = sGLC2 / sHPLC2
    De conventie is om bij de F-toets de serie met de grootste variantie in de teller te zetten
  3. Er is gekozen voor de standaardwaarde van 95%. Aangezien er geen aanwijzing is te geloven dat de HPLC-methode altijd een hogere of een te lagere variantie oplevert dan de GLC-methode, wordt er tweezijdig getoets. �a = 0,025
  4. F = 6.14
  5. F4;5; 0,025 = 7.39
  6. met 95% betrouwbaarheid kan de hypothese, dat de varianties van beide methode aan elkaar gelijk zijn, niet worden verworpen


Farmaceutische Analyse 5e-jaar |

10 september 1999
Staf Farmaceutische Analyse 5e-jaar