Raadpleeg ook de uitwerking van dit tentamen.
Bestudeer bijgaande monografie van bezafibrate (2000:1394). Beantwoord vervolgens onderstaande vragen. Geef altijd een (zo mogelijk beknopte) uitleg bij het antwoord.
IDENTIFICATION (5 pt)
Test B.
1. Geef een verklaring voor het feit dat de IR-spectra van monster en referentie verschillen kunnen vertonen.
Appearance of solution. (5 pt)
2. Beschrijf zo gedetailleerd als maar mogelijk is (zonder dat de complete tekst van 2.2.1 en 2.2.2 geraadpleegd kan worden) hoe deze test moet worden uitgevoerd.
(Hint: In 2.2.2. staat dat bij methode II verticaal moet worden vergeleken.)
Related substances. (10 pt)
3. Bij het maken van referentieoplossing (c) wordt de teststof met zoutzuur verhit. Het resultaat is een mengsel van producten (ontledingsproducten en mogelijk ongeschonden uitgangsproduct) waarvan de ontwerpers van de test weten dat er altijd twee de boventoon voeren. Uit de tekst blijkt dat deze twee worden gebruikt voor de resolutie-test. Beredeneer welke deze twee verbindingen zouden kunnen zijn, en geef aan hoe het antwoord experimenteel geverifiëerd kan worden (met gebruikmaking van de gegevens uit de tekst bij deze test).
Chlorides (10 pt)
4. In de tekst van de monografie is hier een concentratie vervangen door #. Geef met behulp van een berekening aan wat hier had moeten staan. Zie bijlage (2.4.4).
Heavy metals. (10 pt)
5. Er kleven kennelijk zodanige bezwaren aan test A (reagens toevoegen aan de oplossing in water) en test B (idem met de oplossing in een geschikt organisch oplosmiddel) dat hier voor test C (met als voorbewerking het verhitten op 600 graden met magnesiumsulfaat en zwavelzuur) is gekozen. Welke zijn de bezwaren tegen A en B, en waarom gelden die voor C niet.
Loss on drying. (10 pt)
6. Geef stap voor stap aan hoe deze test moet worden uitgevoerd.
Sulphated ash. (10 pt)
7. We hebben de test als volgt uitgevoerd.
Platina kroes gewogen: 23,4537 g, daarna gegloeid, afgekoeld en weer gewogen: 23,4539 g. Kroes vervolgens op de bovenweger getarreerd, ongeveer een gram grondstof ingewogen en afgelezen: 1,04 g. Daarna de gehele procedure van 2.4.14 gevolgd, waarna de voorlaatste weging als resultaat opleverde: 23,4548 g en na nog een keer gloeien en afkoelen de laatste weging: 23,4550 g. Voldoet de grondstof aan de eis?
ASSAY (10 pt)
8. Op welk structuurelement van het bezafibraat-molecuul is de gehaltebepaling gebaseerd? Deze titratie kan ook met potentiometrische eindpuntsbepaling worden uitgevoerd. Welke electrode(s) moet men dan gebruiken, en hoe ziet de titratiecurve er uit?
CASUS: zie volgende blad.
CASUS (30 pt)
We hebben partij bezafibraat ingekocht die volgens de informatie van de leverancier is gemaakt met gebruikmaking van de grondstoffen 4-chloor-benzoëzuur, 4-(2-aminoethyl)fenol en 2-hydroxy-2-methyl-propionzure ethylester. Het onderzoek van een monster van deze partij heeft de resultaten opgeleverd die we weergeven in het navolgende beknopte verslag. (Beknopt wil zeggen dat daar waar de handelingen exact volgens farmacopeevoorschrift zijn uitgevoerd, deze niet uitgebreid vermeld worden. Er mag dus aangenomen worden dat er dan volgens de regels is gewerkt.)
A. Het IR-spectrum van het monster komt overeen met één van de twee, onderling enigszins verschillende, spectra van bezafibraat die in de databank van onze FT-IR-spectrofotometer voorkomen.
B. Met behulp van een niet geijkt smeltpuntsapparaat stelden we vast dat de smeltpunten van monster, referentie en het mengsel van beiden resp. 178, 178,5 en 178 �C waren.
C. Oplossing S werd op de voorgeschreven manier op helderheid en kleur beoordeeld en op beide punten in orde bevonden.
D. Bij de test op verwante verbindingen kregen we chromatogrammen waarvan de volgende gegevens relevant zijn voor ons onderzoek.
Na het instellen van de apparatuur was de retentietijd van de hoofdpiek van de testoplossing 363 seconden. De resolutie van de twee voornaamste pieken van het chromatogram van referentieoplossing (c) werd berekend op 7,2. De signaal-ruisverhouding kon vanwege de nauwelijks waarneembare ruis niet goed worden vastgesteld, doch was beduidend groter dan 10.
De retentietijden en oppervlakken van de pieken in de chromatogrammen van de testoplossing en referentieoplossing (a) zijn in onderstaande grafiek weergegeven.
|
tijd(s) |
oppervlak (tel-eenheden) |
testoplossing |
143 185 213 363 555 838 |
200 1363 857 403221 187 937 |
referentieoplossing (a) |
365 |
2132 |
E. Bij de chloride-test was de testoplossing even troebel als de standaardoplossing.
F. Bij de test op zware metalen was de testoplossing zeer lichtgeel. De standaardoplossing en de blanco waren nagenoeg kleurloos.
G. De bepaling van het droogverlies leverde de volgende getallen op. Het leeggewicht na eerste keer drogen 53,1475 g, na de tweede keer drogen 53,1466 g en na de derde keer 53,1469 g. Na toevoegen van ca. 1 g monster was het gewicht 54,1484 g. Na een uur drogen was het gewicht 54,1482 g.
H. Het resultaat van de sulfaatas, geheel volgens de geldende regels vastgesteld, was 0,1%.
I. Voor de gehaltebepaling werden 313 resp. 298 mg van de grondstof afgewogen. Voor de eerste bepaling werd 8,99 ml NaOH verbruikt, voor de tweede 8,63 ml. De sterkte van het NaOH was 0,0983 M. Verbruikt voor de blanco�s: 0,41 resp. 0,37 ml.
9. Beoordeel elk van de punten a t/m i op "voldoet/voldoet niet". Geef waar mogelijk berekeningen en motiveer altijd het antwoord.
10. Geef een eindoordeel over het geanalyseerde monster: goedkeuren, afkeuren, herkeuren? Bij "herkeuren" aangeven op welk punt, waarom en hoe.
Uitwerking GO-toets dd 15 september 2000.
1. De IR-spectra van monster en referentie kunnen verschillen vertonen omdat bezafibrate, zoals uit de characters blijkt, polymorfie vertoont.
2. Zie tekst van 2.2.2 en dictaat voor beantwoording van deze vraag.
3. Zonder de achtergronden van deze test te kennen kunnen we er alleen een verstandige slag naar slaan. Ontleedt de stof voor een deel, en zijn de twee sterkste pieken die van uitgangsproduct en een ontledingsproduct? Goed mogelijk, maar dan behoort het ontledingsproduct waarschijnlijk niet tot de reeks A t/m E, omdat die volgens de tekst nogal van bezafibraat afwijkende retentietijden hebben. Men moet dan dus nog minstens een ander ontledingsproduct verzinnen.
Een plausibel antwoord is vooral de aanname dat er (enkele van de) verwante verbindingen gevormd worden, waarvan dan onzuiverheid A en B de hoofdproducten zijn. Daarvan liggen de retentietijden immers het dichtst bij elkaar! De gegeven antwoorden zijn vooral beoordeeld op de kwaliteit van hun onderbouwing. Experimentele verificatie kan men uiteraard verkrijgen door het verkregen ontledingsmengsel met het voorgeschreven HPLC-systeem te analyseren. Omdat de retentietijden van de verwante verbindingen gegeven zijn, blijkt dan snel meer over de aard van de beide hoofdcomponenten.
4. De testoplossing wordt gemaakt uit 10 ml van oplossing S (0,5 g grondstof) die wordt verdund tot 50 ml (0,01 g/ml). Hiervan wordt 15 ml gebruikt voor de test, inhoudende 0,150 g grondstof. Vergeleken wordt met 15 ml van een standaardoplossing die 9 * 5 = 45 microgram chloride bevat. Dat wordt dus een concentratie van 45/0,150 = 300 microgram chloride per gram grondstof, is 300 ppm. We hebben hier te maken met een fout in de Farmacopee. De monografie geeft met (330 ppm) het foutieve antwoord, dat men (na afronding) zou krijgen als men met de "normale" hoeveelheid standaard van 2.4.4 werkt.
5. Zie vooral dictaat! Test A zal niet gaan omdat de wateroplosbaarheid niet groot genoeg is. Voor test B, met een geschikte oplosmiddelcombinatie, is niet gekozen. Dat moet dan wel zijn omdat bezafibraat zelf al complexerende eigenschappen bezit, zodat de zware metalen niet vrij komen voor de eigenlijke reactie. Dan zit er niets ander op dan destrueren van het organische materiaal, zoals in test C gebeurt..
6. Voor oplettende GO-cursisten is de gang van zaken duidelijk. Let er vooral op dat vooraf is bewezen dat het leeggewicht van het weegflesje ook constant was (twee achtereenvolgende wegingen na een periode drogen in de stoof bij 100� mogen hoogstens 0,5 mg verschillen). Ongeveer 1 g grondstof aan het flesje toevoegen en daarna
wegen op dezelfde analytische balans. Drogen bij 100� tot constant gewicht, etc...
7. We zien dat de Pt-kroes al meteen tot constant gewicht is gegloeid: begingewicht 23,4538 g. Het gebruik van de bovenweger is correct, want er moet van "1,0 g" grondstof worden uitgegaan. Na de gehele verassings- en gloeiperiode weldra constant op 23,4349 g. Gewichtstoename 1,1 mg, overeenkomende met 0,11%. Afronden tot 0,1 en dus goedkeuren.
8. Er wordt getitreerd op de -COOH groep " rechtsboven" in de structuurformule. Het noemen van de amidegroep is apert fout! Eindpuntsindicatie kan uiteraard ook potentiometrisch geschieden. Men gebruike dan een glas-combi-electrode: glaselectrode als werkelectrode en calomelelectrode als referentie.
CASUS:
Vraag 9.
A. Kennelijk bevat het brein van de FT-IR-spectrofotometer reeds een spectrum van die polymorfe vorm van bezafibraat waarin zich ook het monster bevindt. Bewerking hier dus onnodig. Identiteit vermoedelijk bezafibraat.
B. Bij gebrek aan geijkte apparatuur is dit de manier om aan te tonen dat het smeltpunt klopt: alle drie smeltpunten "gelijk". Identiteit bezafibraat hiermee bevestigd.
C. In orde.
D. Resolutie en signaal-ruisverhouding in orde. In het chromatogram van de testoplossing moeten we niet kijken naar de pieken bij 143 s en 555 s omdat de oppervlakken beneden de drempel blijven van 0,1% van de referentiepiek. Ook niet naar het oppervlak van de hoofdpiek bij 363 s kijken. De pieken bij 185 s, 213 s en 838 s hebben elk een oppervlak van minder dan dat van de referentiepiek, terwijl ze samen op 3157/2132 = 1,48 maal het oppervlak van de referentiepiek koen. Voldoet dus.
E. Testoplossing mag niet troebeler zijn dan standaardoplossing, dus voldoet.
F. Hier is iets mis. We verwachten op z'n minst een lichtbruine kleur van de standaardoplossing. Daarvan is hier geen sprake, dus er zal wel iets mis zijn met het reagens. Niet te beoordelen, dus overdoen (= "herkeuren").
G. Leeggewicht is (53,1466+ 53, 1469)/2 = 53,1468 g. De "ca. 1 g" monster die is ingewogen is 54,1484-53,1468 = 1,0016g.We zien al na een uur drogen dat er "geen" gewichtsverlies is, namelijk minder dan 0,5 mg. Gewichtsverlies na drogen komt dus afgerond uit op 0,0%.
H. Voldoet.
I. Uitkomst van de eerste bepaling: (8,99-0,39)*0,0983*361,8*100/(313*1,000) = 97,72%.
Tweede bepaling: (8,63-0,39)*0,0983*361,8*100/298 = 98,34%.
Het verschil tussen de duplo's is misschien zo gek nog niet (overigens: goed is anders!), doch wie redeneert dat het gemiddelde (98,03%, afgerond 98,0%) voldoet gaat voorbij aan het feit dat de uitkomst van de eerste bepaling onder de grens van 98,0% ligt. Het is raadzaam om de bepaling nog eens over te doen (= herkeuren).
Vraag 10.
Eindoordeel: Herkeuring is nodig op het punt van zware metalen en gehalte. Het monster voldoet aan alle andere eisen.
Zware metalen: letten op correct reagens. Is de thioaceetamide-oplossing die daarbij gebruikt wordt nog wel goed?
Gehalte: misschien wat preciezer werken, zodat duplo's wat dichter bij elkaar komen, dat is van groot belang als we zo dicht bij de ondergrens zitten.
15 september 2000
Staf Farmaceutische Analyse 5e-jaar